[verhaal] De Voorspellingen

Hier kan je zelfgeschreven verhalen, gedichten, columns, etc plaatsen
Plaats reactie
Bericht
Auteur
xAnouk
Newbie
Berichten: 37
Lid geworden op: 12-04-2014 17:40

[verhaal] De Voorspellingen

#1 Bericht door xAnouk » 12-04-2014 20:58

Hoi,
ik ben al een tijdje bezig met een verhaal, maar ik zou er graag meningen over willen, wat is goed, wat moet anders, etc.
Hoop dat jullie er een reactie op hebben!


[b]Proloog:[/b]
[i]
De Aarde, een planeet die we alleen nog maar kennen uit de sprookjes die we onze kinderen vertellen... Het is zo’n driehonderd jaar geleden dat deze moederplaneet bestond. Net voor ze verdween, is er een voorspelling geweest dat die planeet zou verdwijnen, maar hoe en de manier waarop wist niemand, iets wat voor veel paniek heeft gezorgd. Er vonden meerdere voorspellingen plaats sindsdien. Waar ze vandaan komen, weet niemand. Misschien hebben de oudsten er wat mee te maken. De oudsten zijn mensen die het exploderen van de Aarde hebben overleefd. Hoe dat kan? Dat weet niemand. Er gaan veel verhalen in de rondte, maar het meest waarschijnlijke verhaal is dat ze geluk hebben gehad. De Oudsten leven niet meer, maar hun kinderen zijn er nog wel, er zijn er niet veel en ze zijn verspreid over de planeten die zijn ontstaan toen de aarde explodeerde. Er heeft driehonderd jaar geleden een botsing plaatsgevonden tussen een grote komeet en de aarde. Daardoor explodeerde de aarde en viel ze in zes stukken. Die zes stukken zijn nieuwe planeten geworden waar leven mogelijk was. Toch zijn deze zes erg verschillend. Op een van deze zes, Ralaz, is er een slecht man ontstaan. Hij is de zoon van een van de oudsten maar heeft veel kwaad in de zin, Damen Nach is een man die de smaak van overwinning heeft geproefd en alleen maar verlangt naar meer… Zonder een held kan er natuurlijk geen slechterik ontstaan… Daarom zal ik vertellen over mijn belangrijke taak. De taak die door een voorspelling mij is toegeschreven[/i].

[b]Hoofdstuk 1: Een oudsten zoon zal de Uitverkorene opleiden [/b]

“De Uitverkorene, wat valt daar over te vertellen. Het is al bij de geboorte vastgesteld of een kind speciale gaven heeft. Het heelal zit vol met gaven, het binnenste van de Aarde heeft alle magie losgelaten, als sterrenstof, over de zes planeten. Iedereen heeft zo zijn gaven, toch zijn er wel een paar Ongelukkige die niets bezitten. Dat aantal groeit. Maar als Uitverkorene bezit je de puurste en mooiste magie die maar bestaat, toch zal van begin af aan lijken alsof een Uitverkorene een Ongelukkige is, precies zoals het zou zijn bij een Oudstenzoon. De reden daarvan is dat de Uitverkorene beschermd moet worden. De voorspelling zegt ook dat er maar eens in de duizend jaar een Uitverkorene wordt vastgesteld. Dat hebben wij natuurlijk nog nooit meegemaakt, maar de voorspellingen hebben het nooit mis. Ze zijn het heiligste van het heiligste, net zo belangrijk als de Bijbel vroeger was voor de mens op Aarde. Je zult vast denken; hoe kan ik dat allemaal weten? Mijn naam is Sammuel Salvatore Surrender, zoon van Sergei Salvatore Surrender. Mijn vader was een van de Oudsten, een van de belangrijkste Oudsten. Hij bezat sterke magie, magie die ik in iets mindere mate heb over genomen. Hij vertelde mij alles wat ik maar wilde weten, hoe verschrikkelijk het de laatste jaren op Aarde was, de vervuiling was enorm. Het was een grote bende; Het afval dat mensen veroorzaakt hadden, kon nergens meer heen. Overal ontstonden stinkende brandstapels. Zonlicht was al helemaal niet meer te vinden en langzaam stierf al het groen af… Nu vraag ik me af hoe dit ooit kon gebeuren in heilsnaam! Hoe kun je je planeet waar je zoveel om geeft, zo laten vervuilen. Toch is het misschien maar goed dat het zover gekomen is. De zes planeten die zijn ontstaan na het exploderen van de Aarde zijn er stukke beter aan toe. Ze zijn gezond en hebben alle een andere overheersende eigenschap. De planeet waar ik op woon heet Wateranda, Wateranda is een planeet die drassig land bevat, het land lijkt meer op water, de huizen staan hier op palen maar de lucht is zeker gezond te noemen. Nooit zou het hier zover komen als op de Aarde! Nooit!”

De man strekte zijn rug even en ging rechtop zitten. Zijn ogen stonden wat glazig terwijl hij nadacht, tot hij plots werd opgeschrokken uit zijn bedenkingen. Een heldere maar eigenwijze stem was te horen in de hal, het galmde wat in het Oudstenhuis. “Wanneer?” Vroeg de stem ongeduldig. De oude man keek naar haar op en sprak maar enkele woorden, nu nog niet. Het kind was veel te nieuwsgierig naar zijn zin. Misschien hoorde het wel bij haar taak, hij zou het niet weten. Ze hebben nog nooit zo iemand als haar gehad, het was maar afwachten hoe het zou verlopen met haar. Hij had het kind gevonden op de markt, ze stal een sappige vrucht uit het kraampje van een verkoopman. Het ding was broodmager, smerig en eigenwijs. Het was een lastige taak geweest, maar hij was er toch in geslaagd om haar in zoverre op te leiden. Het kind was verward met het goed en het kwaad, het was maar goed dat hij het kind op tijd gevonden had, voor het besef van goed en kwaad was verdwenen. Hij hoefde alleen maar de ogen te zien. De ogen die een paarse kleur hadden, heel anders dan de mensen van Wateranda die allemaal waterige blauwe of groene ogen hadden en blonde sprieten als haar. Maar dit kind had paarse ogen gehad en een witte haarkleur. Waarom nooit iemand anders dit kind had gezien wist hij niet, hij kwam te weten dat het een weeskind was, ooit in de steek gelaten door de ouders.

“De uitverkorene, niemand had ooit gedacht dat het een meisje kon zijn, iedereen, zelfs Damen Nach, ging er vanuit dat deze held een jongen zou zijn, zoals in de verhalen die zijn meegekomen van de Aarde. Nooit was een vrouw de held van het verhaal, dus een jongen zou veel logischer zijn. Jongens hadden meer moed en waren sterker dan meisjes, misschien dat die reden ook wel meespeelde. Maar dit maal zou het anders zijn, dit maal zou het een vrouw worden. De voorspelling vertelde dat er een uitverkorene zou zijn op één van de zes werelden, dat is ook de reden dat Damen Nach de kinderen die ons toebehoorden heeft uitgemoord, alle Ongelukkigen waren de pineut althans, de jongens. Waarschijnlijk had Damen Nach dit bijzondere kind over het hoofd gezien. Ik mag van geluk spreken dat mijn beide zoons niet in dezelfde leeftijdscategorie vallen, ik ben ze niet verloren. De uitverkorene had nog nooit een woord gerept over haar verleden, alsof ze hard haar best deed om dat te vergeten. Ik heb haar nooit goed begrepen. Het meisje wist zelfs haar eigen naam niet, of ze wilde hem niet noemen. Wij, ik en mijn broeder, hebben haar Hathila Sundarata genoemd. Een naam die zegt precies wat ze is. Een eigenwijze schoonheid in de taal van Wateranda. Ook was het raar dat ze onze taal wel sprak, maar niet vloeiend, ze had een accent dat niemand kon thuisbrengen. Alsof ze daar alleen was op de markt omdat ze mij zou moeten opvallen. Tot aan het jaar van volwassenheid was het mijn taak om haar te trainen. Pas dan zou haar ziel ver genoeg ontwikkeld zijn om de magie aan te kunnen die ze bezat en pas op die leeftijd kon ze de lastige taken op zich nemen. Soms, dan twijfel ik, misschien heb ik haar niet goed getraind. Misschien was dit helemaal mijn taak niet. Maar het geschiedde wel zo.



[b]Hoofdstuk 2: Hathila Sundarata[/b]
[i]“Maar mam…” Klonk de stem van het meisje jammerend en ze keek op naar haar ouders. Ze had op de grond gespeeld met haar lappenpop, ze was vrolijk, maar nu niet meer. De woorden van haar moeder klonken nog door in haar hoofd en ze had de neiging om te gaan huilen. “Het is niet anders, Devojka.” Sprak haar moeder zachtjes tegen haar en ze legde haar hand op het hoofd van het jonge meisje met witte haar. Haar vader tilde het meisje even op en zwierde haar in de rondte, om een poging te doen zodat ze weer vrolijk werd, maar het wilde niet baten.

“Kom, we moeten snel zijn.” Sprak haar moeder vluchtig. Haar vingers zwierden heen en weer in de lucht, een paarse gloed volgde de vingers van de vrouw en Devojka keek vol verbazing toe. Ze had nooit geweten hoeveel toverkracht haar moeder bezat. Op Pesak mocht daar niet over gepraat worden. Toverkracht was hier een taboe, het was totaal niet toegestaan om met magie te ‘spelen’ , zoals dat werd genoemd door de heersers van Pesak. Het was uitgelekt dat de moeder van Devojka toverkracht bezat, ze zouden haar en haar gezin gevangenzetten of uitmoorden, maar haar moeder wist wat een belangrijke taak haar dochter had en de kans dat het kind ook gevangen werd genomen moest ze mijden. Ze zou haar naar een wereld sturen waar ze goed voor haar zouden zorgen, een wereld waar meer mogelijk was dan op Pesak. De vrouw wist eigenlijk niets van de voorspellingen, het was op hun wereld meer een regeringskwestie wat de voorspellingen betrof. De lokale bewoners wisten er niet eens vanaf, die werden dom gehouden zodat ze zich ook niet zo snel zouden verzetten tegen hun regering. Toch was het voorgevoel van deze vrouw goed, haar dochter was belangrijk voor het bestaan van de zes werelden en de vrede tussen de landen.

De vingers gingen steeds sneller heen en weer en het meisje keek er met grote ogen naar. Ze vaagde langzaam weg van de wereld en hield zich krampangstig vast aan haar lappenpop. Ze zag gewoon haar lichaam vervagen en keek behoorlijk angstig naar haar ouders. Ze hielden elkaar vast en haar moeder huilde zachtjes. Devojka wilde schreeuwen, maar niemand kon haar nog horen… Wanneer ze bijna weg was, zag ze nog net hoe de deur van hun huis ingetrapt werd door luidruchtige mannen. Het meisje gilde en sloeg met haar handen heen en weer, maar het was al te laat… ze was verdwenen van Pesak.

Verbaasd keek het kind om haar heen. Ze was in een plas water beland, haar hele jurk en haar pop waren nat. Ze wreef over haar armen heen, hier was het veel kouder. Het was wel heel erg duidelijk dat ze niet meer bij haar ouders was, maar ze geloofde ook niet dat ze in een ander dorp was. Hier was het heel anders, dit klopte niet bij haar beeld van Pesak. Ze keek even om haar heen, ze draaide een klein rondje en het meisje met haar heldere paarse ogen nam alles even goed in haar op. Ze wist niet waar ze was, het was hier anders, er was hier water, nog nooit had ze zoveel water gezien. Dat was eigenlijk het eerste wat haar opviel. Ze stond, nu ze overeind kwam, tot haar enkels in het water. Lange dunne grassprieten kwamen uit het water, ze plukte er eentje af, waar ze de stengel gebroken had, droop het water er in druppeltjes uit. Ze keek weer verder, voor een jong meisje waren dit een hoop verschillende indrukken die ze niet zomaar kon verwerken, daar was tijd voor nodig.

Een minuut of tien had ze om haar heen staan kijken, daarna besloot ze actie te ondernemen en te kijken of er nog meer was, dan alleen dit veld met water en grassprieten. Ze waadde door het water heen en na een tijdje veranderde de ondergrond, ze liep nu op tegels die lichtelijk heen en weer schoven wanneer ze haar voeten verzette, het voelde vreemd, maar er kwam een glimlach op haar gezichtje te staan. Hinkelend en springend ging ze van steen tot steen terwijl ze de lappenpop dicht tegen haar aangeklemd bleef houden. Ze bleef naar beneden kijken, naar het water dat opspatte wanneer ze weer op een andere steen sprong, na een tijdje merkte ze dat de weg die ze aan het volgen was, steiler werd, daardoor keek ze omhoog en blies ze een pluk van haar witte haren uit haar gezicht. Ze zag een ophoging, die ophoging was in de hele lengte te zien en nog best hoog vond ze. Achter de ophoging zag ze platte daken en koepels, achter deze ophoging lag een stad.

Ze hoorde geluiden achter haar, geluiden die klonken alsof iemand heel erg hard in het water plonsde elke keer, in de veronderstelling dat het een mens was, draaide ze zich om, haar blik veranderde, ze verstijfde en keek met grote en angstige ogen naar hetgeen wat voor haar stond. Van schrik kon ze geen pas meer verzitten. Na een paar seconden begonnen haar lippen te bewegen, ze wilde wat zeggen, maar ze wist niet eens meer wat, er kwamen wat stuntelige geluiden uit haar mond.
“Hé, meisje, wil je even aan de kant gaan? Je blokkeert de dijk, ik moet op de markt wezen, weet je.” De man had een norse stem, maar onder dat norse, klonk hij nogal onverschillig, alsof het hem niet kon schelen of hij nu wel of niet op de markt zou aankomen.
“Ja, meneer, sorry, meneer.” Zei ze gehaast en ze sprong aan de kant. Het grote monster ging als eerste, met kabels en hout was er een kar achter gespannen en daarop zat de man die de billen van het monster even aantikte met een tak.
“Lopen merrie, lopen.” Het monster ging harder lopen, Devojka voelde haar hart in haar keel kloppen terwijl het monster dicht langs haar liep, het stonk, het stonk naar zweet. Ze haalde haar neus even op.
“Eenhoornzweet, het lekkerste wat er bestaat!” Zei de man tegen haar, die haar had gezien terwijl ze haar neus ophaalde. “Kom, spring op de kar, het is nog best ver naar het centrum.” Hij klopte op het hout achter hem en ze aarzelde, ze aarzelde heel erg. Haar ouders hadden haar vertelt dat ze bijzonder was, dat ze nooit zomaar met iemand mee mocht gaan. Nu ging ze toch op de kar zitten, ze had het koud en ze was nat en vies. Ook had ze geen benul van waar ze was en vond ze het hier ook helemaal drie keer niets.

Voorzichtig klom het meisje op de kar en zodra ze zat werd het monster weer aangespoord. De kar hobbelde heel erg en ze moest zich stevig aan de rand vast houden.
“Wat is dat, meneer?” Vroeg ze nu aan hem terwijl ze naar zijn monster wees. Hij keek even achterom naar haar, ze keek in zijn weke blauwe ogen, hij lachte zacht.
“Nog nooit een eenhoorn gezien, meisje?” Vroeg hij haar nu. Dus zo heette het, een eenhoorn. Ze knikte in stilte even en bleef een poosje stil, dit was niet omdat ze niet wist wat ze moest zeggen, nee ze keek haar ogen uit, ze daalden nu weer langzaam de dijk af, zoals de man het had genoemd. De huizen hier waren prachtig, overal waar ze keek zag ze fonteinen en kleine beekjes waarin vrouwen hun was aan het doen waren. Ze reden eerst door de buitenwijk heen en hoe verder ze kwamen, hoe mooier de mensen gekleed waren en hoe spectaculairder hun fonteinen werden.

Voor een gigantisch gebouw liet de man de eenhoorn stilstaan, het gebouw was prachtig versierd met blauwe stenen die schitterden, zelfs in de zon die heel week scheen. Het was echt mooi, dat moest ze toegeven.
“Papa! Heb je het? Waar is het?” Er kwam een jongen van ongeveer haar leeftijd op hen afgerend en ze drukte de pop dichter tegen haar lichaam aan. De man keek haar heel even met een glimlach aan en draaide zich daarna naar zijn zoon.
“Helaas mijn jongen, het is me niet gelukt, je weet hoe zeldzaam ze zijn, het was me teveel geld, maar je mag wel een eenhoorn op de markt uitzoeken, goed?” De jongen keek vreselijk teleurgesteld maar haalde daarna zijn schouders even op, het was niet anders, zijn vader had hem gewaarschuwd dat de veren van een Feniks heel erg zeldzaam waren, het dier had zich al vreselijk lang niet meer getoond.
“Wie is dat dan?” Vroeg hij en hij knikte nu naar Devojka. Ze snoof even door de toon in zijn stem en opende haar mond om hem te zeggen wie ze was, maar de man was haar voor.
“Dit is Hathila Sundarata.” Sprak hij, ze keek verward naar de man op, maar hij knikte haar bemoedigend toe en knipoogde even, ze was in de war, ze begreep er niets van, ze was Devojka. Zo heette ze.

“Kom eens hier, meisje.” Zei de man nu tegen haar, ze had hem geholpen met de spullen naar binnen te dragen. Hij klopte dit keer op de stoel, een standaard gebaar van Sammuel. Ze ging gehoorzaam zitten op de stoel.
“Je heet Devojka, is het niet? Je komt van Pesak met je paarse ogen en je witte haren.” Zei hij nu, met een mond vol tanden keek ze hem aan, ze had niets tegen hem gezegd, helemaal niets.
“Maar… hoe…?” Ze kwam hierdoor niet uit haar woorden[/i]

Plaats reactie